Raadsinformatiebrief van burgemeeter Rianne Donders over geheimhouding – onschendbaarheid

Foto: Gemeente Roermond

De leden van de gemeenteraad

bijlage(n) betreffende

raadsinformatiebrief inzake geheimhouding – onschendbaarheid

Geachte leden,

Op 27 mei 2020 heb ik aangifte gedaan wegens het delen van geheime informatie tijdens een openbare vergadering in het dossier Steelhaven. De aangifte werd op 10 juli 2020 aangevuld met nadere feiten en omstandigheden. In oktober 2021 heeft de hoofdofficier van justitie van het arrondissement Limburg mij medegedeeld geen verder onderzoek in te stellen. De hoofdofficier geeft hierbij aan dat de aangifte betrekking heeft op een tweetal feiten:

  1. de kring van personen die kennis konden dragen van de geheime informatie;
  2. de verhouding tussen artikel 22 Gemeentewet en schending van de

De beslissing om geen verder onderzoek in te stellen heeft de hoofdofficier als volgt toegelicht.

Ad. 1 De kring van personen die kennis konden dragen van de geheime informatie.

Uit een verkennend onderzoek is gebleken dat 460 mensen, waaronder alle ambtenaren en raadsleden van onze gemeente, de mogelijkheid hebben gehad om tussen 20 mei 2020 en de publicatie van het artikel in Dagblad de Limburger op 24 mei 2020 toegang te krijgen tot de informatie. Het is niet mogelijk gebleken een lijst te genereren van personen die daadwerkelijk van die mogelijkheid gebruik hebben gemaakt. Gelet op de zeer grote kring van personen die kennis konden dragen van de geheime informatie acht de hoofdofficier van justitie verder onderzoek niet opportuun.

Ad. 2 De verhouding tussen artikel 22 Gemeentewet (onschendbaarheid/immuniteit) en schending van een geheimhoudingsplicht.

Uit bestudering van de Gemeentewet en jurisprudentie is gebleken dat uit artikel 22 van de Gemeentewet blijkt dat raadsleden niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden voor uitlatingen gedaan tijdens openbare raads- en commissievergaderingen.

De leden van de gemeenteraad genieten onschendbaarheid, ook wel immuniteit genoemd. Uit de jurisprudentie blijkt dat die immuniteit domineert boven een ex artikel 25 Gemeentewet ingestelde geheimhoudingsplicht. Concreet houdt dit in dat bij schending van de geheimhouding de voorzitter en gemeenteraad enkel de mogelijkheid hebben via ordemaatregelen een raadslid tot de orde te roepen. De voorzitter en de gemeenteraad beschikken niet over de mogelijkheid om te bevorderen dat in rechte tegen deze schending wordt opgetreden.

De ordemaatregelen zijn opgenomen in artikel 26 Gemeentewet en in artikel 26 van het Reglement van orde voor de vergaderingen en andere werkzaamheden van de gemeenteraad van Roermond. Het gaat dan bijvoorbeeld over het ontnemen van het woord tot het verwijderen van een raadslid uit de vergadering.

Uiteraard respecteer ik de onschendbaarheid van een raadslid, en dat hij of zij in de raadszaal veel, zo niet alles moet kunnen zeggen wat nodig is om kritisch, kaderstellend en controlerend te kunnen zijn. De vrijheid van meningsuiting is mij zeer lief.

De onschendbaarheid van een raadslid in de raadszaal staat wat mij betreft dan ook niet ter discussie. Wel hoe de geheimhoudingsplicht zich tot die onschendbaarheid verhoudt. Om deze reden heb ik de hoofdofficier gevraagd nog eens te kijken naar zijn ingenomen standpunt. De hoofdofficier heeft advies gevraagd aan het Wetenschappelijk Bureau van het Openbaar Ministerie (WBOM).

Het WBOM heeft in maart van dit jaar een rapportage over deze casus uitgebracht. De conclusie van het WBOM is dat het boven iedere redelijke twijfel verheven is dat artikel 22 Gemeentewet in de weg staat aan een vervolging van een gemeenteraadslid die tijdens een openbare gemeenteraads- of commissievergadering de geheimhoudingsplicht geschonden heeft. De immuniteit voor datgene wat wordt gezegd of schriftelijk wordt overgelegd in openbare raadsvergaderingen wordt niet beperkt door de geheimhoudingsplicht. De hoofdofficier van justitie zal op basis van deze rapportage niet tot vervolging overgaan.

De hoofdofficier van justitie heeft de casus niet inhoudelijk beoordeeld en doet geen uitspraak of de aangifte wel of niet terecht is gedaan. Op basis van artikel 162 Wetboek van Strafvordering ben ik verplicht om bij schending van de geheimhoudingsplicht aangifte te doen. Hij acht verder onderzoek niet aan de orde omdat dit onderzoek – vanwege de verhouding tussen artikel 22 Gemeentewet en de geheimhoudingsplicht – niet zal leiden tot een vervolgbare zaak.

Uit het rapport van de WBOM blijkt dat de verhouding tussen de onschendbaarheid van een raadslid en de geheimhoudingsplicht met enige regelmaat terugkomt in de jurisprudentie en vakliteratuur.

Moet de onschendbaarheid van artikel 22 Gemeentewet nu wel of niet wijken voor strafrechtelijke handhaving van een geheimhoudingsplicht. In de jurisprudentie van de Hoge Raad over artikel 22 Gemeentewet (onschendbaarheid) is de verhouding van die bepaling tot de geheimhoudingsplicht nog niet expliciet aan de orde geweest. Niettemin zegt het WBOM dat er geen aanleiding is om te denken dat de onschendbaarheid van artikel 22 Gemeentewet beperkter is dan de tekst daarvan doet vermoeden. Aangenomen moet worden dat artikel 22 Gemeentewet een belemmering vormt voor vervolging van een gemeenteraadslid voor schending van een geheimhoudingsplicht.

Wat betekent dit voor de praktijk?

 De conclusie uit het rapport van de WBOM kan en mag niet betekenen dat dit een vrijbrief oplevert tijdens een openbare raads- of commissievergadering een opgelegde geheimhouding te schenden. Het opleggen van geheimhouding is geen lichtvaardig instrument dat zomaar wordt ingezet. Het is gebaseerd op de Gemeentewet, moet functioneel zijn en gericht op de bescherming van de belangen van de stad, personen of derden. We moeten er toch op kunnen vertrouwen dat wanneer op grond van een wettelijke basis geheimhouding is opgelegd, dit wordt gerespecteerd en nageleefd.

Eerbiediging van de geheimhouding is en blijft van het grootste belang en er ligt dus een grote verantwoordelijkheid bij de volksvertegenwoordigers en de volksvertegenwoordiging zelf.

Er staan, zoals eerder genoemd, diverse instrumenten ter beschikking voor het regelen en handhaven van de orde van de vergadering. Ik hoop dat niet nodig zal zijn deze instrumenten in te zetten voor de eerbiediging van de geheimhouding en dat iedereen zijn of haar verantwoordelijkheid kent en ook neemt. Voor de volledigheid merk ik nog op dat een raadslid geen immuniteit toekomt voor hetgeen hij of zij buiten een raadsvergadering zegt of aan een ander dan aan de raad schriftelijk overlegt.

Hoewel ik mijn zorgen heb over deze uitleg over de verhouding tussen de onschendbaarheid van een raadslid en de schending van de geheimhoudingsplicht – er ontstaat immers op deze manier een sluiproute om de geheimhoudingsplicht “en plein public” ongehinderd te schenden – respecteer ik de beslissing van de hoofdofficier van justitie. Hierbij wil ik nog benadrukken dat:

  1. de aangifte niet inhoudelijk is beoordeeld en
  2. bij schending van een opgelegde geheimhoudingsplicht aangifte wordt gedaan.

Ik zal deze casus, vanwege de in mijn ogen ongewenste ontwikkelingen die hieruit kunnen voortvloeien, onder de aandacht brengen bij de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De op deze casus betrekking hebbende stukken liggen, met uitzondering van de aangiftes van 27 mei en 10 juli 2020, voor u vertrouwelijk ter inzage bij de griffie.

Ik hoop u hiermede voldoende geïnformeerd te hebben. Met vriendelijke groet,

De burgemeester van Roermond,

Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen